Interview met
Anje Ros over kansen(on)gelijkheid en verwachtingen

‘Elke aanpak
heeft een achilleshiel’

Bij de effectieve interventies om te werken aan meer gelijke kansen staat de professionaliteit van de leerkrachten en van de schoolleider met stip op één. Het werken vanuit hoge verwachtingen is hierin heel belangrijk. Hoe zie jij dit?

‘Je zou leerkrachten inderdaad op het hart willen drukken: heb hogere verwachtingen van je leerlingen. Maar op bevel je verwachtingen veranderen lukt niet. Wat nodig is, is dat leerkrachten hun leerlingen goed kennen. Dat ze weten wat die leerlingen aankunnen en tot welk niveau ze kunnen reiken. En dat ze minder afgaan op bijvoorbeeld groepskenmerken, de achtergrond van de ouders of de schoolprestaties van het oudere broertje of zusje. Als je weet wat een leerling wil, hoe hij denkt en welke leerstrategieën hij hanteert, neemt het belang van verwachtingen af. Wat ook helpt is dat leerkrachten openstaan voor een andere manier van werken. Misschien lukt het door een andere aanpak of een anders gegeven instructie wél om de leerling op een hoger niveau te brengen. Denk niet te snel: dat kan deze leerling niet. Kijk liever naar je eigen handelen en onderzoek of een andere manier meer effect heeft.’

Welke rol speelt de schoolleider in dit verband?

‘De schoolleider kan hieraan bijdragen door de ontwikkeling van leerkrachten centraal te stellen en door hogere verwachtingen te hebben van de leerkrachten. Je ziet wel eens schoolleiders die maar weinig vertrouwen hebben in de verdere ontwikkeling van hun teamleden. Dat is vreemd, want ook leerkrachten kunnen zich verder bekwamen. Schoolleiders zou dat moeten stimuleren, bijvoorbeeld door een leerkracht die een aanvullende opleiding heeft gevolgd andere taken en/of verantwoordelijkheden te geven. Waardeer zo iemand en maak hem bijvoorbeeld de kartrekker van een ontwikkelgroep.’

Wat nou als we te hoge verwachtingen van leerlingen hebben?

‘Dat is ook niet goed, want dan krijgt de leerling voortdurend het gevoel tekort te schieten. Om te kunnen leren heeft een kind zelfvertrouwen nodig maar ook de zekerheid dat het hulp krijgt als het even niet lukt. Het is zaak de juiste balans te vinden. Bij kinderen uit achterstandsmilieus is die balans er vaak niet; daar verwachten we te weinig van. En van kinderen uit de hogere milieus trouwens verwachten we soms teveel.’

Wat gebeurt er als we van een kind minder verwachten dan we zouden moeten doen?

‘Dan gaat het kind zich naar die te lage verwachting gedragen, zo weten we uit de literatuur. Zulke kinderen gaan zelf denken dat ze minder in hun mars hebben. Hun tempo ligt ook lager. Vervolgens wordt die te lage verwachting door het leren van het kind bevestigd. Het is een vicieuze cirkel die we moeten zien te doorbreken.’

Verschillende onderzoeken naar diversiteit, differentiatie en kansenongelijkheid tonen aan dat het ontbreken van een duidelijke schoolvisie een belemmerende factor is. Leerkrachten hebben allemaal hun eigen opvattingen en doen ieder wat zij denken dat goed is. Wat zou jij schoolleiders hierin aanraden?

‘Ik zou in dit verband onderscheid willen maken tussen convergente en divergente differentiatie. Bij convergente differentiatie probeer je alle leerlingen op hetzelfde niveau te brengen. Zeg maar een minimumniveau voor alle leerlingen. Bij divergente differentiatie probeer je uit alle leerlingen het beste te halen – wat inhoudt dat de onderlinge verschillen groter worden omdat je ook uit de beste leerlingen het beste haalt. Voor beide is wat te zeggen, maar ze gaan niet zo goed samen, omdat je dan als leerkracht aan zo’n beetje alles aandacht moet geven. Dit pleit voor een heldere schoolvisie waarin keuzes worden gemaakt, zodat leerkrachten houvast hebben en erop vertrouwen dat ze de juiste dingen doen. Dat komt hun zelfvertrouwen ten goede en dat resulteert in betere lessen.’

Anje Ros is als lector goed leraarschap verbonden aan Fontys Hogescholen. Ze is gespecialiseerd in het leren van onderwijsprofessionals en doet onderzoek naar (school)leiderschap en lerende organisaties.

Collective efficacy, oftewel het geloof van het team dat het de kennis en de vaardigheden in huis heeft om een verschil te maken voor ieder kind, blijkt een krachtige factor te zijn in het werken aan gelijke kansen. In de praktijk blijkt die collective efficacy echter vaak niet zo krachtig, door het ontbreken van een duidelijke visie en een te geringe samenwerkingscultuur. Wat zouden schoolleiders volgens jou het beste kunnen doen om de collective efficacy in hun school te versterken?

‘Collective efficacy ofwel collectief zelfvertrouwen heeft te maken met teamspirit: samen helpen wij kinderen vooruit en we weten dat onze aanpak werkt. Daarvoor is het nodig dat leerkrachten zien welke ontwikkeling hun leerlingen doormaken. De schoolleider kan dat vertrouwen versterken door te laten zien wat het team heeft bereikt. We hebben in het onderwijs nogal eens de neiging ons te focussen op wat beter moet. Er gaat ook veel goed. Dat zou je moeten delen en samen moeten vieren.’

Wat is jouw gouden tip voor schoolleiders die met hun team willen werken aan gelijke kansen?

‘Pak niet alles tegelijkertijd aan maar stel prioriteiten. Mijn advies: doe niet alles, maar kijk wat de leerlingen nodig hebben en onderzoek hoe je je aanpak verder kunt verbeteren.’

In de kenniskring Kansen(on)gelijkheid bleek dat kansen(on)gelijkheid op heel verschillende manieren speelt in verschillende scholen, van scholen in wijken met veel laagopgeleide ouders tot in scholen met bijna alleen maar kinderen van hoogopgeleiden. Ook leiden verschillende schoolconcepten tot verschillende kwesties. Zo vergroot een hoge mate van gepersonaliseerd leren de verschillen in leeruitkomsten tussen leerlingen, terwijl bij veel convergente differentiatie veel leerkrachten en ouders zien dat hoog presterende leerlingen wat tekort komen. Hoe sta jij hierin?

‘Dat is inderdaad zo. De keuze voor een bepaalde vorm van differentiatie heeft gevolgen, in feite voor alle leerlingen. Het is dus belangrijk dat je weet wat je leerlingen nodig hebben en wat de voor- en nadelen van een bepaalde vorm van differentiatie zijn voordat je een keuze maakt. Kies je voor meer gepersonaliseerd leren, dan is de kans groot dat de verschillen in leeruitkomsten toenemen. Dat zou je kunnen ondervangen door de minder goede leerlingen extra begeleiding te bieden. Andersom: bij convergente differentiatie zouden de betere leerlingen wat tekort kunnen komen. Wellicht kun je dat compenseren met een plusklas. Elke aanpak heeft een achilleshiel en het is zaak continu te kijken hoe je omgaat met eventuele nadelen. Tot slot is er nog een praktisch aspect: er zitten grenzen aan differentiëren. Je kunt niet van een leerkracht verwachten dat hij bij alle dertig leerlingen in een groep kiest voor differentiatie.’


Interview met
Anje Ros over kansen(on)gelijkheid en verwachtingen

Bij de effectieve interventies om te werken aan meer gelijke kansen staat de professionaliteit van de leerkrachten en van de schoolleider met stip op één. Het werken vanuit hoge verwachtingen is hierin heel belangrijk. Hoe zie jij dit?

‘Je zou leerkrachten inderdaad op het hart willen drukken: heb hogere verwachtingen van je leerlingen. Maar op bevel je verwachtingen veranderen lukt niet. Wat nodig is, is dat leerkrachten hun leerlingen goed kennen. Dat ze weten wat die leerlingen aankunnen en tot welk niveau ze kunnen reiken. En dat ze minder afgaan op bijvoorbeeld groepskenmerken, de achtergrond van de ouders of de schoolprestaties van het oudere broertje of zusje. Als je weet wat een leerling wil, hoe hij denkt en welke leerstrategieën hij hanteert, neemt het belang van verwachtingen af. Wat ook helpt is dat leerkrachten openstaan voor een andere manier van werken. Misschien lukt het door een andere aanpak of een anders gegeven instructie wél om de leerling op een hoger niveau te brengen. Denk niet te snel: dat kan deze leerling niet. Kijk liever naar je eigen handelen en onderzoek of een andere manier meer effect heeft.’

Welke rol speelt de schoolleider in dit verband?

‘De schoolleider kan hieraan bijdragen door de ontwikkeling van leerkrachten centraal te stellen en door hogere verwachtingen te hebben van de leerkrachten. Je ziet wel eens schoolleiders die maar weinig vertrouwen hebben in de verdere ontwikkeling van hun teamleden. Dat is vreemd, want ook leerkrachten kunnen zich verder bekwamen. Schoolleiders zou dat moeten stimuleren, bijvoorbeeld door een leerkracht die een aanvullende opleiding heeft gevolgd andere taken en/of verantwoordelijkheden te geven. Waardeer zo iemand en maak hem bijvoorbeeld de kartrekker van een ontwikkelgroep.’

Wat nou als we te hoge verwachtingen van leerlingen hebben?

‘Dat is ook niet goed, want dan krijgt de leerling voortdurend het gevoel tekort te schieten. Om te kunnen leren heeft een kind zelfvertrouwen nodig maar ook de zekerheid dat het hulp krijgt als het even niet lukt. Het is zaak de juiste balans te vinden. Bij kinderen uit achterstandsmilieus is die balans er vaak niet; daar verwachten we te weinig van. En van kinderen uit de hogere milieus trouwens verwachten we soms teveel.’

Wat gebeurt er als we van een kind minder verwachten dan we zouden moeten doen?

‘Dan gaat het kind zich naar die te lage verwachting gedragen, zo weten we uit de literatuur. Zulke kinderen gaan zelf denken dat ze minder in hun mars hebben. Hun tempo ligt ook lager. Vervolgens wordt die te lage verwachting door het leren van het kind bevestigd. Het is een vicieuze cirkel die we moeten zien te doorbreken.’

Verschillende onderzoeken naar diversiteit, differentiatie en kansenongelijkheid tonen aan dat het ontbreken van een duidelijke schoolvisie een belemmerende factor is. Leerkrachten hebben allemaal hun eigen opvattingen en doen ieder wat zij denken dat goed is. Wat zou jij schoolleiders hierin aanraden?

‘Ik zou in dit verband onderscheid willen maken tussen convergente en divergente differentiatie. Bij convergente differentiatie probeer je alle leerlingen op hetzelfde niveau te brengen. Zeg maar een minimumniveau voor alle leerlingen. Bij divergente differentiatie probeer je uit alle leerlingen het beste te halen – wat inhoudt dat de onderlinge verschillen groter worden omdat je ook uit de beste leerlingen het beste haalt. Voor beide is wat te zeggen, maar ze gaan niet zo goed samen, omdat je dan als leerkracht aan zo’n beetje alles aandacht moet geven. Dit pleit voor een heldere schoolvisie waarin keuzes worden gemaakt, zodat leerkrachten houvast hebben en erop vertrouwen dat ze de juiste dingen doen. Dat komt hun zelfvertrouwen ten goede en dat resulteert in betere lessen.’

‘Elke aanpak
heeft een achilleshiel’

Anje Ros is als lector goed leraarschap verbonden aan Fontys Hogescholen. Ze is gespecialiseerd in het leren van onderwijsprofessionals en doet onderzoek naar (school)leiderschap en lerende organisaties.

In de kenniskring Kansen(on)gelijkheid bleek dat kansen(on)gelijkheid op heel verschillende manieren speelt in verschillende scholen, van scholen in wijken met veel laagopgeleide ouders tot in scholen met bijna alleen maar kinderen van hoogopgeleiden. Ook leiden verschillende schoolconcepten tot verschillende kwesties. Zo vergroot een hoge mate van gepersonaliseerd leren de verschillen in leeruitkomsten tussen leerlingen, terwijl bij veel convergente differentiatie veel leerkrachten en ouders zien dat hoog presterende leerlingen wat tekort komen. Hoe sta jij hierin?

‘Dat is inderdaad zo. De keuze voor een bepaalde vorm van differentiatie heeft gevolgen, in feite voor alle leerlingen. Het is dus belangrijk dat je weet wat je leerlingen nodig hebben en wat de voor- en nadelen van een bepaalde vorm van differentiatie zijn voordat je een keuze maakt. Kies je voor meer gepersonaliseerd leren, dan is de kans groot dat de verschillen in leeruitkomsten toenemen. Dat zou je kunnen ondervangen door de minder goede leerlingen extra begeleiding te bieden. Andersom: bij convergente differentiatie zouden de betere leerlingen wat tekort kunnen komen. Wellicht kun je dat compenseren met een plusklas. Elke aanpak heeft een achilleshiel en het is zaak continu te kijken hoe je omgaat met eventuele nadelen. Tot slot is er nog een praktisch aspect: er zitten grenzen aan differentiëren. Je kunt niet van een leerkracht verwachten dat hij bij alle dertig leerlingen in een groep kiest voor differentiatie.’


Collective efficacy, oftewel het geloof van het team dat het de kennis en de vaardigheden in huis heeft om een verschil te maken voor ieder kind, blijkt een krachtige factor te zijn in het werken aan gelijke kansen. In de praktijk blijkt die collective efficacy echter vaak niet zo krachtig, door het ontbreken van een duidelijke visie en een te geringe samenwerkingscultuur. Wat zouden schoolleiders volgens jou het beste kunnen doen om de collective efficacy in hun school te versterken?

‘Collective efficacy ofwel collectief zelfvertrouwen heeft te maken met teamspirit: samen helpen wij kinderen vooruit en we weten dat onze aanpak werkt. Daarvoor is het nodig dat leerkrachten zien welke ontwikkeling hun leerlingen doormaken. De schoolleider kan dat vertrouwen versterken door te laten zien wat het team heeft bereikt. We hebben in het onderwijs nogal eens de neiging ons te focussen op wat beter moet. Er gaat ook veel goed. Dat zou je moeten delen en samen moeten vieren.’

Wat is jouw gouden tip voor schoolleiders die met hun team willen werken aan gelijke kansen?

‘Pak niet alles tegelijkertijd aan maar stel prioriteiten. Mijn advies: doe niet alles, maar kijk wat de leerlingen nodig hebben en onderzoek hoe je je aanpak verder kunt verbeteren.’



Schoolleiders zijn continu bezig met hun ontwikkeling. Niet alleen voor zichzelf, maar juist ook voor anderen! Dat verdient aandacht en erkenning. Het Schoolleidersregister PO heeft als doel het aanzien van het beroep schoolleider te versterken. Met hun registratie laten schoolleiders zien dat ze staan voor kwaliteit en een leven lang leren. Dat doen ze samen met de gehele beroepsgroep: ruim 8.000 schoolleiders in het primair onderwijs in Nederland.
Volledig scherm